Dit jaar wordt een jaar van het WK, van nieuwe (Rally di Romagna) en bekende meerdaagse (Transalp) en ook van de terugkeer naar een paar koersen waar ik al lang niet meer ben geweest. Volgende week rijd ik de SKS Bikemarathon in Sundern-Hagen (voorheen ‘Superbike Sorpetal’), afgelopen zondag stond ik aan de start van de Kellerwald Bikemarathon in Gilserberg.

Die wedstrijd aan de oostkant van het Sauerland was vaste prik toen ik net begon met marathonbiken. Als ik terugdenk moet 2006 of 2007 de laatste keer zijn dat ik heb meegedaan. Ik kan me van die deelnames vooral het loodzware parcours herinneren. Eén keer haalde ik de finish niet, een andere keer koos ik er wijselijk voor om niet de volledige drie ronden te rijden (127km), maar het bij twee te laten (85km).

Die afweging maak ik in de aanloop naar mijn terugkeer bij deze wedstrijd ook. Samen met trainer Hidde doop ik deze race vooral als een investering. Dus: 127 km (met liefst 3600hm) rijden als training. Niet te gek doen, niet te diep in de reserves (voorzover dat gaat op zo’n afstand) en een zo constant mogelijk tempo. Hoewel ik toch wel zin heb om erin te vliegen op een wat kortere afstand, ben ik het eens met deze keuze. Met deze koers in de benen lijken alle marathons van de komende tijd relatief kort.

De Kellerwald Bikearathon heeft dit jaar echter een extra dimensie. Het is zonnig, maar retekoud. Als ik ‘s ochtends wakker wordt in de camper (alleen, Bart is niet fit) staat het ijs op het raam. Met dank aan een goede slaapzak en een kachel geen probleem, maar wel een uitdaging voor de wedstrijd. Uiteindelijk kies ik ervoor om te starten in kniestukken, een ondershirt met korte mouwen, een gevoerd wintershirt, windstopper, niet al te dikke winterhandschoen en een fleecebuf. Moraaltechnisch laat ik mijn overschoenen liggen en dat is de enige verkeerde keuze: ik rij lang met ietwat koude voeten rond.

Net als meer dan tien jaar geleden bestaat de ruim 40 kilometer lange ronde in Gilserberg uit twee lange klimmen in de eerste helft, gevolgd door een wat sneller op en af stuk in het tweede gedeelte. Mijn koersplan is simpel: de eerste klim (redelijk) volle bak, dan op reserve of eigen tempo in een mooi groepje. En zo gaat het ook. Ik kom gok ik rond plek twintig boven op de eerste en schakel richting en op de tweede beklimming wat terug. Zo kom ik in een pelotonnetje van meer dan tien coureurs te rijden, met daarbij Steven Janssens (een sterke Belg) en Roel Kruijswijk (nummer drie van de Dutch Masters 200km) als bekende ijkpunten.

Waar ik aan de ene kant blij ben dat ik zo nu en dan wat uit de wind kan rijden, heb ik het in deze groep niet heel erg naar mijn zin. Voor mijn gevoel zit ik te vaak onder mijn doelwattage te trappen, of er juist veel te ver boven. Precies wat niet de bedoeling is. Als we ook nog eens vier minuten verkeerd rijden en zo met een groep van ruim 25 coureurs komen te rijden, wordt dat nog erger. Ik maak de eerste ronde vol, maar heb dan mijn plan klaar: ik ga de overige twee ronden gewoon mijn eigen tempo bepalen.

Ik zet me de eerste klim op kop van de groep en trap op ongeveer 90% van mijn FTP omhoog. Het dunt wat uit, maar we blijven met zeker tien man over. In de afdaling en een kort tussenstuk raak ik wat op achterstand omdat ik niet helemaal gefocust ben én explosieve inspanningen wil blijven vermijden. Zo begin ik helemaal alleen aan de tweede klim. Ik had liever wat harder willen rijden en voor of met Kruijswijk en Janssens gezeten, maar vind het verder prima. Langzaam maar zeker verdwijnt de groep uit het zicht, maar ik heb mijn cadans gevonden en begin ook echt te genieten van de beklimmingen en verrassend mooie afdalingen. Aan het einde van de ronde haal ik nog een renner bij. Ik bereid me inmiddels voor op een eenzame laatste ronde.

Ach, het was koud en lang, maar het zonnetje scheen en het parcours was mooi. Ik vermaakte me wel. Foto: Greetje Bonder-Smeenge

Maar, na de doorkomst zie ik in de verte verspreid zeker zes coureurs rijden. Mooi: dat zijn ideale richtpunten en een goede motivatie. De eerste vijf heb ik net voor en op de eerste beklimming al te pakken (het is een sloper!), op de tweede zie ik ook Janssens en nog een zevende concurrent voor me rijden. Het is verleidelijk om er snel naar toe te rijden, maar ik besluit bij mijn plan te blijven. Janssens houdt ook redelijk tempo en zo haal ik hem pas in de laatste tien kilometer in. Bij concurrent zeven sluit ik pas in de laatste kilometer aan. Waar ik het verder wel prima vind qua klassering, maakt hij er een redelijk dramatische sprint van. Okay, dan wil ik ook winnen. Gelukkig heeft hij niet op zitten letten en weet hij totaal niet waar de streep ligt. Ergo: hij verschiet zijn cartouche veel te vroeg.

Zo word ik dertiende na 5.41 uur koers. Oef.  Dat hakt er in, maar gelukkig heb ik het mentaal goed doorstaan. Ik heb er onderweg geen moment echt doorheen gezeten, ook omdat ik wattagetechnisch niet al te gek gedaan. Waar ik na afloop wel even moeite mee heb is het in perspectief plaatsen van mijn uitslag. Ik verlies relatief veel op het podium (ruim een half uur) en ook op Kruijswijk (6 minuten) en andere Nederlanders als Erwin Bakker, Tim Smeenge en Thom Bonder. Daar had ik iets meer van verwacht.

Maar, dat trekt bij als mijn race beter analyseer. Ik heb een prima wattage gereden over zo’n afstand (293np) en vooral ook erg constant vermogen geleverd. Mijn tweede en derde ronde waren zelfs exact even snel. Daarbij heb ik ook niet écht gekoerst, vier minuten verspeeld met een verkeerde afslag en met de rem erop gereden. En het belangrijkste: meer dan 70 van de 127 kilometer alleen met mijn neus in de wind gereden. Dat is een investering die zich later wel uit móet gaan betalen.