Begrijp me niet verkeerd: met je mountainbike over een mooie singletrack in een bergachtige omgeving rijden is het mooiste dat er is. Maar als je in wedstrijden van hoog niveau daar keer op keer kostbare tijd verliest, dan verlang je ook wel eens naar asfalt. Zeker als je merkt dat je op de gewone weg goed (en misschien wel beter) uit de voeten kan. Dat ik daarom dit jaar opnieuw aan de cyclo La Velomediane Claudy Criquiélion mee zou doen stond daarom al vroeg in het seizoen vast.

Met een parcours van 165 kilometer met 21 pittige Ardennen-beklimmingen (meer dan 3000hm) en een massastart met een deelnemersveld van rond de vijftienhonderd renners is ‘de Criq’ supergaaf om te doen. Dat het niveau aardig hoog ligt merkte ik de afgelopen twee jaar al. Vorig jaar (41e) kon ik op het nippertje nog wat ondersteuning regelen van het Nederlandse Cycloteam, maar als je echt voorin deze wedstrijd mee wilt doen heb je persoonlijke begeleiding nodig (zoals zo’n beetje iedereen in de top vijftig). Gelukkig was mijn broer Sjoerd – zelf meerdere keer deelnemer – bereid om tijdens de koers bij te staan met het aangeven van bidonnen. Een kort, maar mooi broederweekend met de CombiCamp; eigenlijk was deze wedstrijd vooraf al geslaagd.

Maar ik kwam voor meer. Mijn wegfiets, vanzelfsprekend al voorzien van een setje razendsnelle 9thWave-wielen, kreeg in de week vooraf een flinke opknapbeurt. Daar ging het in ieder geval niet aan liggen. Gesteund door de goede vorm van de laatste tijd en het rijden van de beklimmingen van de Vogezen zette ik mezelf twee doelen: de kopgroep, en/of anders de top vijftien. Ik wist dat ik daarmee hoog inzette, maar zo in de aanloop naar het WK voor Journalisten en het NK Marathon leek het niet onverstandig om weer eens goed de grens op te zoeken. En die grens die vond ik.

Focus voor de start. Foto: Sjoerd van Loon

De koers
Omdat ik weet dat vorig jaar al vroeg de slag viel, stel ik mezelf als een van de eersten op in het startvak. Op de eerste beklimming (2,8km/5,4%) zit ik daarom al snel op de eerste rij. Het valt wat stil. Wat was het plan ook alweer? Kopgroep? Betekent dat ook dat ik die zelf mag forceren? Over die optie heb ik eigenlijk niet nagedacht, maar als het een beetje stil valt kruipt het bloed waar het niet gaan kan en plaats ik als eerste een demarrage.

Op de eerste rij. Van een warming-up was geen sprake. Foto: Sjoerd van Loon

Oef. Dat voel ik wel in de benen. Een paar mannen springen mee, een echt groot gat krijgen we niet. Ik ga snel weer terug in mijn hok. Ik volg nog enkele andere uitvalpogingen zonder zelf volle bak over te nemen. Ze zijn allemaal zonder succes, maar het houdt me wel mooi voorin in de chaotische pelotonvorming. Bij terugkomst in La Roche (21 kilometer zitten erop) zijn we nog met een (erg) grote groep. Op de tweede kuitenbijter van de dag (Cote de Hives, 2,1km/7,0%) ) begint het spelletje opnieuw. Ik blijf voorin meerijden en meespringen, maar nergens vallen echt grote gaten. Bovenop valt het compleet stil. Ik zit in een ideale positie, schakel een tandje bij en spring weg. Ik krijg één renner mee en we hebben snel een mooi gaatje, dat evensnel door het opnieuw op hol geslagen peloton wordt gedicht. Waarom deed ik dit eigenlijk?

Ik hou me even koest (er rijden vervolgens twee mannen weg) en zo tikken we relatief makkelijk een twintigtal kilometers weg. We naderen de eerste echte grote scherprechter, de Mur de Maboge (1,8km/8,8%). Alhoewel ik tijdens mijn twee eerdere pogingen heb gemerkt dat ik goede, maar geen superbenen heb en die in ieder geval niet voldoende lijken te zijn om zelf iets te forceren, spring ik als we de twee vluchters bijhalen met een versnelling richting het nieuwe kopgroepje dat zich vormt. Dom, zo vlak voor een lange afdaling: alles komt al snel weer samen.

Zoveel mogelijk voorin het peloton. Ook omdat ik het midden in zo’n grote groep (zeker op een Belgisch wegdek) een hel vind. Foto: Sportograf.com

Eén ding is nu zeker: het gaat op de Mur gebeuren. Dat is zeker in het begin een steil pokkeding (met een lange strook  boven de 15%). Het is (helemaal met mijn 39/28 als lichtste verzet) een kwestie van overleven en zo hard mogelijk omhoog trappen. Ik weet ook: op het moment dat hij even afvlakt, weer wat steiler wordt en dan zijn uitloper ingaat is het moment dat de forcing definitief gevoerd wordt. Gelukkig herinner ik me dat net op tijd. Op het moment dat ik op 98% bij de eerste vijftien rij en te overmoedig de sprong naar de eerste tien wil maken kan ik me inhouden.

Ik wacht een half minuutje en als voorin het tempo omhoog gaat heb ik nog nét die kleine versnelling in mijn benen om in het laatste wiel mee te gaan. Alles staat op ontploffen en mijn hartslag gaat richting de 190, maar toch heb ik een kort genietmomentje: ik zit erbij! Mijn voorganger laat een gat vallen, ik dicht het en dat sterkt me in mijn zelfvertrouwen: ik zit hier op mijn plek, in de kopgroep van een man of vijftien!

Mooi om naderhand te horen dat ook mijn broer hier een genietmomentje had, toen hij een groen stipje met de eersten mee boven op de Mur zag komen. Een minuut later zag hij dat het niet vanzelf ging. ‘Schuimbekkend’, was zijn omschrijving van de manier hoe ik probeerde mijn ambities waar te maken. Foto: Sjoerd van Loon

Ik pak een broodnodige bidon aan van Sjoerd. Ik ben er door al dat enthousiast koersen nog niet mee bezig geweest, maar ik ben klaar voor dat wat gaat komen.

Denk ik.

Het blijkt namelijk een flink stukje zelfoverschatting te zijn.  Eenmaal boven wordt er op twee korte beklimmingen (die volgen voor een lange afdaling richting La Roche) nog eens vol doorgetrokken. Ik zit in het laatste wiel en heb het te laat door. Het gaat volledig op een lint. Ik moet een gat laten vallen en dan krijg ik gigantisch de rekening gepresenteerd voor mijn actieve racegedrag van de eerste twee uur. Ik val stil. Heb mezelf over het randje getild. Van achteruit komen er andere groepen aansluiten. Ik wring mezelf in tweeën om ergens in een wiel te blijven hangen. Tevergeefs. Alle alarmbellen rinkelen als ik eenzaam de afdaling in duik. Omdat er voor me een paar bijna de bocht uit vliegen, begin ik toch nog in een aardig groepje aan de volgende beklimming.

Dat is de Haussière, ook wel bekend bij deelnemers van de BeMC. Een smerige drietrapsraket (1,1km/11,3%, 0,4km/15,2% en 1,8km/11,0%). We nemen ‘m deze keer langs de kerk (net als afgelopen mei op de mountainbike), maar ik ga volledig nat. Ik ben de boter waar de coureurs om me heen met een mes doorheen snijden. Het lijkt alsof mijn wielen aan het asfalt vastplakken. Mijn 39/28 krijg ik met moeite rond. Mijn benen smeken om ontspanning, maar die kan ik ze onmogelijk geven. De hartslag krijg ik amper in de 170. Zeker tien, misschien wel twintig coureurs halen me in. Sjoerd staat halverwege. Voordat hij richting andere begeleiders enkele opscheppende woorden met de staart tussen de benen moet gaan rechtzetten (m’n broer zit in de kopgroep!) geeft hij me een nieuwe bidon en vooral ook een zetje in de rug.

Het helpt een beetje, maar ook in de laatste strook verlies ik nog plekken. Bovenop vormt zich een groepje van een man of tien, maar ik heb niet meer de energie om er met een kort sprintje ook in terecht te komen. Na een korte afdaling is het ook op de vals platte Samree (toch 3,7km á 4,0%) nog een drama. Ik word ingehaald door een eenling en word simpelweg uit de wielen gereden. Op een of andere manier doet dat mentaal wat met me. Dit ga ik me toch niet laten gebeuren? De conditie is goed, eerdere koersen hebben bewezen dat ik onderweg kan herstellen, het is nog niet over!  Er komt een nieuwe eenling langs en nu haak ik wel aan.

Ik verontschuldig me dat het zeker tien minuten duurt voordat ik overneem (na de top pas), maar we verstaan elkaar goed en hebben zonder dat te bespreken een duidelijk doel: het gat dichtrijden op de grote groep voor ons, die we in de verte nog net zien rijden. Het verschil is ongeveer 45 seconden gok ik en via een mooie koppeltijdrit rijden we dat in een kilometer of tien (over de Cote de la Fosse, 1,1km/6,4%) dicht. Aan de voet van de Cote de Odeigne (2,9km/4,6%) sluiten we aan. Precies op tijd voor een lange afdaling en twee nieuwe pittige beklimmingen (een vervanger voor de bekende Roche a Frene en de Rideux-Nord). Ik hoor van Sjoerd dat we voor plek 25 rijden, een meevaller.

De held die me terug in koers bracht. Foto: Sportograf.com

Hoewel ik me soms op kop laat zien, rij ik zoveel mogelijk tussen de wielen; iets waar ik als ‘terugkomer’ ook wel een beetje recht op heb, vind ik. De achtervolging heeft opnieuw veel energie gekost.

Op het laatste moment rijden er nog drie man weg, maar we komen op die manier toch met een mooie groep en in een aardig tempo aan bij de voet van de laatste lastige beklimming. De combinatie Cote de Beffe (1,6km/10,3%) en Cote de Laidprangeleux (2,8km/5,6%) is echter geen misselijke, weet ik van eerdere edities. Toen maakte ik telkens de fout door op de Beffe  al teveel kruit te verschieten. Daarna gaat het echter nog zes kilometer vals plat en stevig bergop verder. Zonder op andere coureurs te letten rij ik daarom de eerste kilometer in eigen tempo op.

Als we rechtsafslaan richting de Laidprangeleux zijn we nog met een man of zeven van onze groep over, waarvan er zes zitten te sterven in het wiel van een gast met een rood shirt.  Mezelf incluis. “Die weet niet wat er nog komen gaat, of heeft veel te veel over”, denk ik bij mezelf als ik schokschouderend en met mijn tong op mijn bovenbuis probeer te blijven volgen. Het blijkt het eerste te zijn. Op het moment dat ik van Sjoerd (die me dan al een tijdje met de auto aan het volgen is) nog een zeer welkom 3Action-magnesiumshotje krijg aangereikt valt ‘de rooie’ stil. Ik zet mezelf op kop om mijn eigen tempo te rijden.

Het gaat nog maar net boven de 300watt, maar ik merk dat de rest het er moeilijk mee heeft. Ik wil koste wat het kost de drie coureurs die zijn weggesprongen terughalen die we in de verte zien rijden, maar ik moet het in mijn eentje doen. Ik probeer weg te springen, maar dat lukt niet: de rest hangt (op half elf) in mijn wiel. We pikken een paar stilvallers op en dan blijkt dat de mannen achter me serieus aan het afzien zijn: eentje rijdt in mijn achterwiel, valt en neemt ‘de rooie’ mee. We zijn op de top nog met zijn vieren over.

Ik weet dan dat het sowieso lastig wordt om op de laatste beklimming (de Dochamps van 1,7km á 3,6%) de drie nog terug te gaan pakken. Ten eerste omdat ze (hoe kansloos!) vals spelen door de hele tijd achter de auto van een verzorger te rijden, ten tweede omdat de tijd te kort is. Ik demarreer nog wel (tegen beter weten in) uit mijn groepje en ga zo als eenling de laatste afdaling in. Ik word weer bijgehaald, wordt tweede in de sprint van het groepje en kom daardoor als 26e over de streep.

Mijn tijd: 4.47u. Toch nog 8 minuten sneller dan vorig jaar (al was het parcours toen iets anders, maar wel even lang).Net als toen ben ik helemaal naar de ratten. Deze keer heb ik ook een dubbel gevoel. Strava vertelt het verhaal perfect. Ik rij op de Mur de Maboge de derde tijd ooit (en de tweede van de dag), maar ga op het eerste deel van de Haussiere langzamer naar boven dan tijdens de BeMC op de mountainbike (en rij van beneden tot boven de 160e tijd van de dag).

Het is daarom een Criq met twee gezichten. Ik slaag niet in mijn missie om bij de beste vijftien te rijden (iets dat met wat slimmer koersen misschien wel had gekund), maar ik ben wel weer een keer goed boven mijn limiet gegaan en weet weer waar mijn grens ligt. En dat is hopelijk begin oktober van waarde.