Normaal gesproken heb ik weinig moeite om aan het verhaal van een wedstrijd te beginnen. Vaak doe ik dat door een van de sleutelmomenten in koers te omschrijven. Maar nu, inmiddels ruim twee weken na de Appenninica MTB Stage Race, kan ik geen keuze maken.  Nog steeds zit mijn hoofd vol met herinneringen aan deze fantastische zeven dagen mountainbiken in Italië


Zoals het bizarre half uur modderworstelen in de op één na laatste etappe, waarbij ik verschillende keren niet meer voor of achteruit kan en me afvraag of ik de finish überhaupt wel ga halen. Of een dag eerder, als ik na een uur intensief koersen met een voorsprong van een halve minuut op mannen als Hans Becking en Tiago Ferreira als eerste boven kom op een col van 1400 meter. Of de dag daarvoor, als ik na een afdaling weer ben bijgehaald en een van mijn Italiaanse concurrenten glimlachend naast me komt rijden en doet alsof hij Valentino Rossi is, met zijn ene hand gas geeft en met zijn andere naar voren wijst. Vragend of ik voor de zoveelste keer bij ze weg ga rijden op een klim.

Het zijn momenten die ik niet snel zal vergeten, maar die nog geen recht doen aan de totaalbeleving en het karakter van deze meerdaagse marathon. Het zijn namelijk vooral de ruwe paden van de verlaten Apennijnen die me het meest zijn bijgebleven. En die waren elke dag kilometers lang, naar boven en naar beneden, de een nog mooier dan de ander. Bij elkaar vormden ze het gaafste parcours dat ik in mijn mountainbikeleven voor de wielen heb gehad.

Alternatief voor de Transalp
In maart maakte ik een verkeerde inschatting door aan het begin van de coronacrisis af te reizen naar Italië voor mijn eerste bikepacking, eentje die ik door een naderende lockdown voortijdig moest afbreken. Daarom ben ik deze keer voorzichtig in het definitief doorhakken van de knoop. De Appenninica MTB Stage Race, die start nabij Bologna en na 450km en 16000hm zeven dagen later finisht in de buurt van Parma,  staat oorspronkelijk gepland in juli. Teamgenoot Bart en ik kiezen voor deze wedstrijd als alternatief voor de Transalp, als dé wedstrijd waar we als duo willen vlammen. Dat gaat door corona niet door. Eerst wordt de Appenninica verplaatst van juli naar eind september, later wordt ook het teamklassement geschrapt. Het is uiteindelijk voor Bart, die een kleine sabbatical heeft ingelast, het teken om niet te gaan. 

Ruim een maand voor de start maak ik wél de juiste inschatting. Teambegeleider Joan is bereid om mee te gaan en me te ondersteunen, corona-technisch staan alle lichten op groen, kostentechnisch is het te verantwoorden en ook vormtechnisch heb ik er wel vertrouwen in. Oftewel, niets staat een deelname in de weg. Het belangrijkste: ik heb een groot verlangen naar avontuur. Op dat moment weet ik nog niet dat dat verlangen op sublieme wijze zal worden vervuld. 

Eenmaal op de fiets kom ik daar snel achter…

Etappe 1: ‘Warm-up’

Het is in een offroad-tijdrit van 45 kilometer en 1800 hoogtemeters altijd verstandig om met beleid van start te gaan. Daarnaast komen er nog veel zware dagen aan. Ik besluit deze rit niet meteen al mijn kaarten op tafel te gooien. Vandaag kun je deze koers niet winnen, maar wel verliezen.

Dus trap ik de eerste tien kilometers bergop (over asfalt) op ongeveer 85 á 90% omhoog. Ik vermoed dat het feest daarna pas echt gaat beginnen. Het doet pijn als ik al snel word ingehaald door de één minuut achter me gestarte Duitser die qua gesoigneerdheid in ieder geval niet bij zijn snelheid past (later blijkt het een vaste klant van de top tien te zijn), maar ik blijf bij mijn plan. Richting de eerste top is de achtervering van mijn Specialized Epic voor een eerste keer flink op de proef gesteld op een breed, maar hobbelig en steil keienpad bergop. Kort na de eerste verzorging krijg ik voor het eerst een indicatie dat ik met mijn voorzichtigheid wel eens de juiste keuze gemaakt kan hebben.

Exact vier tellen voor de start van de Appenninica MTB Stage Race heb ik nog geen idee wat we allemaal te wachten staat. Foto: The Outdoor Lab/Alyona Blagikh

Het gaat linksaf een singletrack op en al snel krijg ik met moeite mijn lichtste verzet rond. Niet lang daarna rij ik over een flowy bospad met zo nu en dan een lastige rotshindernis. Als het wat meer naar beneden gaat, wordt het ook wat heftiger. In plaats van met mijn neus op mijn stuur zit ik nu met mijn kont op mijn achterwiel en glij ik zoveel mogelijk om de stenige obstakels heen. Ik moet nog wat wennen aan dit soort trails en wordt wat ingehaald, maar blijf binnen mijn fysieke en mentale comfortzone. Het gaat dan misschien niet super hard, ik heb de boel (ook omdat ik conditioneel niet op mijn limiet zit) wel onder controle en kan daardoor ook genieten. Het scheelt ook dat ik op de stroken bergop weer wat tijd goed kan maken, zonder daarvoor in het rood te hoeven gaan. 

Inmiddels realiseer ik me wel dat ik aan ‘een specialleke’ bezig ben. De paden zijn schitterend. We rijden grotendeels door een ietwat desolaat, donker herfstbos en dat geeft nog meer cachet aan het gevoel van avontuur. Richting de finish gaat vooral over grovere gravelpaden (‘Duits schotter’ lijkt hier niet te bestaan). Het korte stukje downhill vlak voor de finish dat ik een dag eerder heb verkend en bestempelde als ‘heftig’ stelt nu al niet meer zo veel voor. Ik blijf tot aan de streep bij mijn ‘op safe plan’ en word 19e in 2.48u.

,,This was just a warm-up”, meldt parcoursbouwer Luca Bortolotti in de wedstrijdbriefing ‘s avonds.

De eerste tien kilometer ging over asfalt. Niet dat het daarmee geen Italiaanse sfeer ademde. Foto: The Outdoor Lab/Francesco Narcisi. .

Etappe 2: ‘Ruggengraat’

De woorden van Luca over de tweede rit (ik hoor vaak de term ‘molto molto technico’) sterken me in mijn plan om de safemodus van de eerste dag door te trekken naar de rest van de Appenninica. We zitten slechts met een man of zeventig in de wedstrijd en de route zal op alle fronten veeleisend zijn voor mens en materiaal. Het zal vaak ook (solo) overleven worden. En dus heb ik er ook geen moeite mee als ik op de eerste technische afdaling van de dag door veel concurrenten wordt voorbijgestoken, omdat ik de risico’s zoveel mogelijk beperk. Het is ook een van de belangrijkste regels van deze wedstrijd: altijd plaats maken voor achteropkomend verkeer.

Door wat nachtelijke nattigheid is het glibberen en glijden en dat maakt het vooral ook lastig om na afstappen weer op te stappen. Ik mis niet alleen techniek en durf, maar vooral ook een dropper-post. Maar, net als een dag eerder kom ik zonder al te veel kritische momenten beneden en daar begint een lang klimstuk. Na een tijdje merk ik dat ik toch ook wel in een prima vorm aan deze wedstrijd ben begonnen. Een uur lang trap ik op ongeveer 95% van mijn kunnen naar boven (wattage=alles) en net onder de top rij ik in betere positie dan waar ik de eerste lastige afdaling aan begon. Niemand die ik inhaal kan mijn wiel houden, en ik zie ook nog eens een man of vier voor me rijden. De top tien lonkt, reken ik uit. 

Mooi, maar het genieten hiervan valt in het niet bij schoonheid van de omgeving waar ik inmiddels in ben aanbeland. We rijden voor mijn gevoel echt door de middle of nowhere. Behalve mijn tegenstanders en de mensen van de organisatie kom ik weinig mensen tegen. Ik ben veelal alleen in strijd met de elementen en het bevalt me prima. De donkere, soms wat koude bossen met veelal door bruine bladeren bedekte witte grove stenen gaan over in een paar kilometer dampend asfalt, richting een verlaten skigebiedje. Dat laat ik even later achter me voor een grof gravelpad in een open berglandschap. Boven de boomgrens zijn daar de eerste vergezichten. En die zijn niet mis, mede door een fascinerend palet aan herfstkleuren.

Op het randje over het randje. Dit zijn paaadjes hoor. Voor wie met zijn neus tegen zijn beeldscherm zit: ja, dat ben ik. Foto: The Outdoor Lab/Michael Chiaretta.

Het is nog even doorklimmen richting een trail over een bergkam, die ik bereik door een meter of honderd met de fiets te klauteren richting de Passo dello Strofinatoio. Met alle plezier, want het pad dat daar begint is supergaaf. We rijden letterlijk over de ruggengraat van de Appenijnen. Er rollen wolken over de berg heen, maar links en rechts kun je ontzettend ver weg kijken. Niet dat ik daar echt aan toekom, want uiteraard is ook hier de technische graad hoog. Het is hoppen over stenen, goed opletten voor de juiste lijn en soms heerlijk je fiets laten lopen over een smoothy singletrack. Een paar kilometer ultiem biken eindigen bij een mistig bergmeertje en daarna gaat het rechtsaf naar beneden en dan gaat er nog een schep bovenop.

In de laatste twintig kilometer naar de streep word ik flink op de proef gesteld. Het gaat soms pittig steil bergop, maar vooral steil bergaf. Van smalle geulen over een steile skipiste, tot gladde bospaden en grove rotsformaties waar je zelf maar moet zoeken wat het beste pad is. Aan het einde is het aantal krappe, net wel danwel net niet te nemen switchbacks hoog. Alles wat mountainbiken zo uitdagend maakt krijg ik voor de wielen en het mooie is: het duurt bijna tot op de streep. Het minder mooie: bij de vier gasten voor me kom ik nooit in de buurt en zo’n beetje iedereen die ik bergop mijn achterwiel heb laten zien, vliegt me op een van deze stukken voorbij. Zo word ik in 4.33u wederom 19e.

Toen ik een uur later nog over smalle singletracks aan het jagen was, was de glimlach er wel af. Vooral omdat niet alleen de benen, maar ook de armen pijn begonnen te doen. Foto: The Outdoor Lab/Michael Chiaretta.

Etappe 3: ‘Trails, trails, trails’

In de Appenninica wisselen ze ‘transfers-etappes’ af met een ‘lus-etappe’ en zo kunnen we vandaag nog een keer genieten van de prachtige omgeving rondom Fanano. De etappe hak ik in twee delen. Gesterkt door mijn rijden op de lange klim van een dag eerder (op Strava zag ik dat ik qua tijd niet eens zoveel onderdeed door de mannen voorin de koers) geef ik wat meer bij de start. Ik zit zelfs even in een kopgroep met vijf man en kom als tiende boven op de startklim. 

Afdalend gaat het steeds beter en om de moeite van het eerste uur klimmen niet helemaal voor niks te laten zijn neem ik wat meer risico. Vanzelfsprekend worden we weer een bizar wandelpad afgestuurd. Mijn veranderde tactiek zorgt er ook voor dat ik tegen het einde wat meer fouten ga maken. Ik schakel meteen terug naar de safe-modus, zet iets vaker een voetje aan de grond en verlies wat meer plekken dan gehoopt. Dat is ook omdat lopen op de glibberige keien niet per se makkelijker is. Ik laat me er niet door uit het veld slaan en richting de tweede en laatste top vecht ik me terug naar de elfde plek.

Het was hier vlakbij dat verzorger Joan zijn grootste fout van de week maakte. De man had als altijd alles pico bello in orde (ik heb in zeven dagen geen één keer hoeven stoppen om bij te tanken), maar vergat hier zichzelf te belonen. Om mij vlak voor onherbergzaam gebied van een vers Duursport-bidonnetje te voorzien was hij ook met de fiets omhoog gegaan. Hij koos ervoor mij te bevoorraden net onder de boomgrens, maar had niet in de gaten dat een paar honderd meter verder dit uitzicht op hem lag te wachten… Foto: The Outdoor Lab/Marius Holler

Op een ander punt dan gisteren komen we uit op de bergkam slash ruggengraat. Het is een stuk helderder, en het uitzicht is daardoor nog adembenemender. Hier beginnen de laatste twintig kilometer en daar heeft Luca ons voor ‘gewaarschuwd’. Althans, zo pak ik zijn enthousiaste woorden van de avond hiervoor op. Het gaat grotendeels naar beneden, waarvan 16 kilometer over singletracks. Het lijkt me verstandig om dat niet in de koersmodus van de eerste 30 kilometer van de dag te doen en dat is de juiste keuze. Bijna anderhalf uur is het trails, trails, trails dat de klok slaat.

Vanaf de Passo di Croce Arcana op (de nu wel zonnige) kam, gaat het over flowtrails, losse stenen, drops, bergweides, reguliere bospaden op hoge snelheid en stapvoetse billenknijppassages en dat wordt slechts afgewisseld met kleine stukjes lopen. Het gaat tegen het einde alleen nét wat langer door dan ik denk en net daar komen drie concurrenten die ik de hele dag nog niet gezien heb me alsnog voorbij. Het is de eerste keer dat ik daarover gefrustreerd raak, maar dat ben ik aan de streep (waar ik in 3.35 wéér als 19e binnenkom) al snel weer vergeten. Wat een rit was dit!

Etappe 4: ‘Grand Raid’

In de eerste drie dagen is het wel duidelijk geworden dat ik het in het klassement vooral aan de stok heb met een paar typische Italiaantjes. Vriendelijke, grappige gasten, maar bergaf zo gek als een deur en doordat ze daar zoveel tijd op me goed maken finishen ze telkens voor me. De koninginnenrit schijnt qua techniciteit wat vergeeflijker te zijn en omdat er genoeg hoogtemeters zijn om ze bergop op afstand te rijden heb ik goede hoop om vandaag een slag te slaan.

Maar goed, wat we vandaag voor de kiezen krijgen is hoe dan ook niet mis: dit is qua afstand, hoogtemeters en terrein bijna de Grand Raid in Zwitserland, een van de zwaarste eendaagse marathons van Europa. 

Op de openingsklim (grotendeels over asfalt) ziet het er allemaal maar matig uit. Het gros gaat van start alsof we maar een uurtje of drie onderweg zullen zijn (ik reken op meer dan zeven) en omdat ik na een kwartiertje klimmen ook nog moet plassen lig ik op de eerste top (de prachtige Salto della Capra) niet op de plek waar ik op hoopte. De concurrentie rijdt slechts een haarspeldbocht lager, en met opnieuw een ansichtkaartuitzicht op de achtergrond zie ik ook nog de eerste vrouw in koers (voormalig wereldkampioene Esther Süss) daarbij zitten. De afdaling is afwisselend en gaat over paden die je in maar weinig Duitse marathons tegen zult komen, maar in deze streek valt-ie onder het type: ‘eitje’. Onderaan zitten de rappe daalmannetjes allemaal in mijn wiel, maar deze keer zijn ze me niet voorbij gegaan.

Op deze foto sta ik niet, omdat ik exact op het moment dat de fotograaf afdrukt achter zijn rug langs rijdt. Oftewel: dit is het hierboven beschreven ansichtkaartuitzicht. Dat ik het niet gelogen heb. Foto: The Outdoor Lab/Marius Holler

De Nederlander Rob van der Werf (hij rijdt hier steevast top vijf) heeft in de afdaling lek gereden. Balen voor hem, maar voor mij een zegen. Aan de voet van volgende klim nestel ik me in zijn wiel, om er ruim een uur later en meer dan 1000 hoogtemeters verder pas weer voor het eerst uit te komen. Ik zit in een zetel en rij zo snel weg bij de concurrentie, maar helemaal vanzelf gaat het ook weer niet. Rob trapt flink door en zeker tegen het einde loopt de klim allesbehalve lekker. Wat heet: het brede pad is soms zo steil of ligt zo vol losse stenen, dat blijven trappen niet makkelijk is. We zijn er allebei niet eens verbaasd over. 

Dit hoort bij de Appenninica. Net als de schoonheid van het uitzicht bovenop.

Ik begin de kilometers te voelen, maar toch hou ik energie over om na een tweede korte plaspauze het gat op een tussenstuk richting Rob weer dicht te rijden en ook nog de Oostenrijker en de Duitser op wie we zijn ingelopen te passeren. Oftewel: ik lig voorbij halfweg in deze loodzware rit in de top tien. Die pret is snel over. De afdaling is een van de mooiere, maar ook een van de heftigere tot nu toe. Het is een weinig gebruikt wandelpad: je kunt in deze Appenninica vaak net zo goed de internationale rood-witte wandelroutes volgen, als de pijlen en linten van de organisatie. In een donkergroen bos slingert de trail langs de bergwand naar beneden. Vele met mos bedekte stenen als ook wat gladde wortels zorgen voor een paar ongecontroleerde glijpartijen en ik hou de snelheid laag. Ruim een kwartier ben ik heelhuids beneden, maar zijn de drie mannen met wie ik bovenkwam gevlogen en ook een lekgereden Italiaan uit de top tien van het klassement is me voorbij.

Met hem vecht ik een gevecht uit richting de streep, die nog drie cols van toch zeker de eerste categorie verder ligt. We wisselen een paar keer stuivertje over meer doorgaande, maar niet per se makkelijkere paden (losse stenen is het keyword van de dag). Ik heb nog de hoop om ‘m op slotklim (wonderwel over een doorgaande asfaltweg) bij te halen maar die poging strandt op een meter of vijftien. Dan vind ik het ook wel mooi geweest en zo finish ik na 6.27u toch wel aardig uitgewoond. Ik doe wel goede zaken in het klassement, want ik word twaalfde en zet de daalmannetjes allemaal op minuten achterstand. Zo klim ik op naar de vijftiende plek in het klassement.

Dit was denk ik tegen kilometer 90. Ik had ‘m aardig zitten, al ben ik hier blij dat ik weer wat asfalt in zicht krijg. Het lijkt er misschien niet op, maar het pad waar ik hier op rij was verdomd lastig. Enkele tientallen meters hiervoor was het rotsengeulenfestijn van heb ik jou daar. Foto: The Outdoor Lab/Michael Chiaretta

Etappe 5: ‘Ten aanval’

De intensieve eerste vier dagen eisen in het deelnemersveld zijn tol. De meeste coureurs zitten onder de schrammen, er worden (vanwege scheuren etc) in de middag en avond veel banden gewisseld en aan de ontbijttafels wordt het wat stiller. Zelfs is me het leed van valpartijen en lekke banden gespaard gebleven en ik zit nog vol moraal. Ik hoop dat mijn relatief defensieve rijstijl zich langzaam gaat uitbetalen. En dus trek ik in de korte vijfde etappe rondom Castelnovo nè Monti en zijn bijzondere rotsformatie van Bismantova ten aanval.

Allemaal leuk en aardig dat jullie zo hard naar beneden gaan mannen, maar vandaag is het snelpakdag en zijn jullie de menne. Foto: The Outdoor Lab/Alyona Blagikh

Voorin het klassement ligt het redelijk in zijn plooi. Het deelnemersveld is niet super sterk en Hans Becking en Tiago Ferreira domineren zonder problemen. Daarom ligt er in de openingsfase soms wat ruimte voor de mannen uit de tweede lijn. Vandaag wil ik mijn kans grijpen, in de hoop eindelijk een keer in de top tien te finishen. Ik heb extra goed opgelet bij de briefing van Luca en heb mijn plan klaar. Ik wil vooraan aan de eerste smalle steile passages te beginnen, in de hoop de eerste col te overleven en dat lukt. Ik duik door een goed getimede versnelling zelfs als eerste het bos in.

Het wordt nog mooier. ,,Misschien een tandje lichter schakelen”, zegt Becking ongeveer driekwartier later tegen me. Ik heb dan voor mijn gevoel aardig hectische kilometers overleefd in het zog van de kopgroep. Door mijn goede start lukt het me, precies zoals ik in gedachte had, net om mijn wagonnetje aan te haken en zo zit ik er nog bij aan de voet van een beklimming van een kilometer of vijf, naar de hoogste top van de dag. Ik heb dan ook al gezien dat de groep ‘Duitstaligen’ van plek zes tot en met tien geen beste dag hebben. Ze hangen de hele tijd aan het elastiek.

De mannen vooraan namen een halve snipperdag. Hier zijn we op weg naar de voet van de langste col en hang ik er op half elf aan. Maar, een paar honderd meter later kwamen we op asfalt uit en viel het een beetje stil. Het was de eerste én de laatste keer dat ik bergaf op kop lag deze week: ik wilde koste wat kost de Italiaanse concurrentie op achterstand houden. Foto: The Outdoor Lab/Marius Holler

Een versnelling van de Italiaanse nummer drie in het klassement (een veldritprof) heb ik met hulp van Becking kunnen beantwoorden en zo zijn we al snel nog maar zes man over. Ik kan er wel van genieten als ik zie met wie dat zijn:  Nederlands kampioen Becking, ex-wereldkampioen en wereldrecordhouder Ferreira, de Italiaanse prof, de Spaanse Mister Ironbike Milton Ramos, de deze dagen erg sterke Van der Werf en ondergetekende. Amai!

Als Becking me een beetje zit te dissen met mijn zware verzet, maak ik een instinctieve keuze. Ik demarreer.

Bam, bam, bam, ik trap een minuut boven mijn macht. Ik kijk niet achterom, maar voel dat ik een gaatje sla. Wat is dit dan? Waar ben ik aan begonnen? Als ik bij een eerste voorzichtige blik onder mijn oksel door kijk, zie ik dat ik toch zeker 150 meter voorsprong heb gepakt en dat er achter me geen aanstalten wordt gemaakt me terug te halen. Ik sta ook ruim twee uur achter in het klassement, lach ik bij mezelf.

Maar goed, allemaal leuk en aardig deze actie, maar dit anaerobe gedrag kan natuurlijk niet eeuwig ongestraft doorgaan en in een mix van euforie en paniek zak ik qua wattage snel terug naar mijn omslagpunt. 

We zitten al vijf dagen in intensieve koers, maar dat kan ik wonderwel goed volhouden. Hoe vaak ik ook achterom kijk, het is ook nog eens voldoende om mijn voorsprong te behouden. Ruim een kwartier lang trap ik op het randje van mijn kunnen. Bij de verzorging, anderhalve kilometer onder de top, kijken ze ietwat verbaasd welke renner daar nu toch als eerste doorkomt. Niet lang daarna versnellen de Italiaan en Ferreira. Precies op de top sluiten ze bij me aan. Aan de ene kant verwacht ik dat ze me gaan uitlachen voor mijn onbezonnen actie, maar dat is niet waar. Ze tonen zelfs respect door op het pad om het meertje op de top in mijn wiel te blijven zitten. Het is ook niet zo dat ik geparkeerd sta.

Het mooie verhaal van deze etappe is nu wel voorbij. De rest van de rit is weer van het ruige Appeninica-werk. Met dat verschil dat de klimmen (en dus ook afdalingen) wat korter zijn dan de dagen ervoor. Het lijkt een beetje op een Ardennen-marathon. Ik rij rond als een stuk aangeschoten wild, opgejaagd door een grote groep jachthonden. Kijk vaak om. Elke keer ben ik weer blij als ik een bordje ‘Danger’ zie. Dat is in deze koers namelijk een teken dat je op een asfaltweg uitkomt. De afgronden, drops, losliggende stenen en uitstekende wortels die je in de kilometers daarvoor hebt moeten trotseren zijn part of the deal, die je zonder enige vorm van waarschuwing moet doorkomen.

De mannen van de omvangrijke kopgroep komen me na het meertje allemaal snel weer voorbij, maar voor de rest houd ik goed stand. Ik blijf mezelf pushen, rammel in mijn eentje zonder stil te vallen lekker door en bam: zo word ik na 3.13u negende. Missie geslaagd!

De grote vriendelijke Belg aan de linkerkant had me een paar kilometer hiervoor flink laten schrikken door in een rotvaart van achteren te naderen. Hij reed, door een valpartij op dag één, echter buiten mededinging mee. Hier kijkt hij naar de gigantische rotsformatie recht voor ons, én hoe ik probeer in de laatste klimmende kilometer het gat op nummer acht terug dicht te rijden. Lukte bijna, maar natuurlijk lag er bovenop nog een lastige, trail die mijn hoop op positieverbetering de grond in boorde. Foto: The Outdoor Lab/Francesco Narcisi

Etappe 6: ‘Modder-inferno’

(dit hoogteprofiel is niet helemaal correct)

Waar we tot nu toe zijn gezegend met ideaal koersweer (droog en meestal een graad of 16-17), slaat vandaag het weer om. ‘s Nachts komt het al met bakken uit de hemel en ‘s ochtends miezert het. De kant die we op moeten, is stikdonker. Normaal maak ik me nooit zo’n zorgen om dit weer, maar nu wel: hoe kom ik fatsoenlijk over al die lastige trails, als het ook nog eens nat is? Gelukkig heb ik in het klassement (ik sta inmiddels dertiende) redelijk wat marge voor en achter me. Het zal nodig zijn vrees ik, als ik kijk naar de lengte van de rit (95km/2500m). Mentaal druk ik de knop van de safemodus nog eens extra in. 

Een eerste opstopping bergop, een korte glijpartij over een modderig tractorpad én een stukje flink doortrekken over asfalt later sluit ik echter aan bij de tweede groep in koers (plek 5 tot en met 10). Hopla, slecht weer of niet, ik zit meteen weer in de koersmodus van een dag eerder en maak aanstalten om ook de sprong te maken naar het vinnige veldritmannetje en Van der Werf, die ik vlak voor ons op plek drie en vier zie rijden.

Dat doe ik verstandigerwijs niet. Ik ben er inmiddels wel uit dat ik het klimtempo van de mannen waar ik nu mee rij prima aankan en het lijkt me verstandig om bij ze te blijven. Het minuutje dat ik in de eerste, goed te rijden afdaling verlies rij ik met behulp van de GVB weer dicht op klim twee en dat sterkt me in de goede bergopvibe die ik deze dagen te pakken hebben. Eenmaal bij deze mannen aangesloten, wordt het parcours lastiger. Het is zo nu en dan glibberen over modder. Een stenenpad is door de regen zelfs zo glad dat omhoog fietsen én lopen een hele opgave is.

We krijgen hier niet alleen een eerste beeld van de herfstachtige omstandigheden van de dag en het bijbehorende gestuntel op een pad vol gladde stenen, maar ook van een Oostenrijker en Duitser die ik bergop aardig kon bijbenen, maar die me bergaf alle hoeken van het veld lieten zien. Foto: The Outdoor Lab/Marius Holler.

Het valt in het niet bij de volgende downhill. Die is van een type modder dat ik zelden heb gezien en ik moet een daaltechniek aanspreken die ik niet direct paraat heb. Uiteraard is de concurrentie meteen uit het zicht verdwenen, maar op zich gaat het naar beneden glijden niet onaardig. Hoe lager ik kom, hoe chaotischer het wordt. Enkele keren moet ik stoppen omdat ik vastloop in de modder en de klei van mijn frame moet trekken om überhaupt verder te kunnen. Als ik aan de voet van de volgende col eindelijk weer asfalt aanraak zie ik een paar honderd meter achter me, hoe kan het ook anders, de groep Italiaanse daalmannetjes aankomen.

Potdomme, dat laat ik me niet nóg een keer gebeuren. Ik pak er een paar extra Amacx cafeïne-gelletjes bij en ga bijna twee uur lang een heerlijke cadans in. Het helpt dat het een tussenstuk is, dat me op het lijf geschreven is. Ook omdat een stuk singletrack-afdaling door een natuurgebied vanwege een gebrek aan vergunning is veranderd naar asfalt. In mijn eentje dender ik lekker door een soms Toscane-achtige omgeving. In de miezer, in de mist maar gelukkig niet in de kou blijf ik geven en dat werk wordt bijna beloond: tien meter voor de laatste top van de dag haak ik aan bij de Duitser die elfde ligt. Nog één afdaling en een stukkie vlak… het zit er voor vandaag wel op, geef ik mezelf een schouderklopje.

Zelden heb ik er zo naast gezeten.

Hier, met de laatste top in zicht, zat ik er lekker in en dwaalde de Parmezaanse kaas van de finishverzorging al door mijn gedachte. Moest ik helaas íets langer op wachten dan gehoopt. Foto: The Outdoor Lab/Michael Chiaretta

De eerste daalkilometers zijn lastig, maar ze vallen in het niet bij het inferno waar ik in terecht kom op het moment dat ik denk al beneden te zijn. Het is de modderafdaling van eerder op de dag in het kwadraat. Het tractorpad van een paar kilometer langs een akker is door de regen in zo’n kleimassa veranderd, dat fietsen haast onmogelijk is. Zodra je remt, lopen je banden vol en sta je binnen no-time stil. De banden leegtrekken kost ongeveer een minuut, maar heeft niet echt veel functie omdat tien meter later alle moeite voor niets is geweest.

Door de akker, lopend met een ontilbaar zware fiets, oncontroleerbaar glijdend met twee blokkerende wielen, op de kont door de drek, kruipend op mijn knieën. Bijna een half uur lang heb ik geen idee hoe ik deze passage het beste kan doorkomen. Tergend langzaam maak ik meters. Hoe ik uiteindelijk beneden kom is me nog steeds een raadsel, maar het lukt.

De laatste tien vlakke kilometers zijn helaas niet per se makkelijker. Veel plassen, veel gladde paadjes. Ik sta aan het begin ook nog een paar keer stil om de modder van mijn frame te trekken. En ik moet blijven geven omdat, natuurlijk, de complete Italiaanse daalgarde weer in mijn nek hijgt. Ik blijf ze met vollopende benen net voor.

Oef, dat was me een dagje wel. Ik word twaalfde na 5.09u.

Honger! Klaar mee! Droge kleren! Tuinslang! Nieuwe remblokken! De oplettende lezer ziet overigens mijn bovenbuistasje onder m’n windstopper zitten. Gevuld met wat verplichte dingen (GPS-ontvanger, reddingsdeken en mijn telefoon) had ik er tot dan toe een hoop plezier van. Was alleen niet bestand tegen het inferno. Foto: The Outdoor Lab

Etappe 7: ‘Cross-country’

Met één slimme manoeuvre schiet ik over een stukje van een lokale oprit naar voren. Hè-hè, na de hele vlakke neutralisatie ingesloten te hebben gezeten op een plek veel te ver naar achter in het peloton zit ik ineens op de eerste rij. En ik heb meer snelheid dan de rest. In een split-second besluit ik niet om braaf af te remmen, maar door te trekken. Precies als de eerste klim begint rij ik weg uit het peloton.

Tien seconden later heb ik al spijt van deze actie, maar het kan dan wel de laatste dag zijn van een zware meerdaagse: wie a zegt moet ook b zeggen en dus blijf ik geven. Het duurt tot mijn schrik bijna twee minuten voordat de mannen uit de top tien van het klassement me hebben bijgehaald. Gelukkig is de klim niet zo lang en de etappe maar kort, denk ik bij mezelf. Misschien dat ik daarom besluit om als het even afvlakt, nog een keer te versnellen.

Dat had ik beter niet kunnen doen; deze keer kijkt Ferreira me wel een beetje raar aan als-ie me een seconde of vijftien later voorbij fietst, terwijl mijn tong op mijn bovenbuis hangt.  De top is namelijk nog verder dan ik dacht en nu val ik wel stil. Boven rij ik nog nét in de top tien, maar ook dat is snel voorbij. De route gaat door een klein natuurgebiedje. Prachtig, maar het xc-achtige karakter ligt me totaal niet. Op eerste het gladde slingerpaadje maak ik (mede door de vermoeidheid) zoveel fouten dat ik door zeker vijftien man wordt ingehaald. Pas in de laatste paar kilometers kom ik er een beetje doorheen en maak ik wat plaatsen goed. Niet dat voor het klassement nog wat uitmaakt.

In het verleden streed ik in menig Duits marathon met de taaie Günther Reitz. Hier zorgde zijn aanwezigheid ervoor dat ik, net als toen, weer een beetje in gang schoot. Foto: The Outdoor Lab/Marius Holler.

Ik ben opgelucht als ik het asfalt op draai richting de finish. Ook omdat ik 100 meter daarvoor misschien wel mijn meest kritische moment van deze hele Appenninica heb gehad. Het aller-, aller-, allerlaatste stukje bergaf van deze meerdaagse doemt ineens op om een hoekje en is steiler en gladder dan ik in die korte tijd kan beoordelen. Zeker vijf seconden heb ik geen controle over mijn fiets en voel ik mezelf als een stuiterende bonk in een knikkerbaan. Het gaat gelukkig goed. 

Daardoor blijft het wat dat betreft bij één zacht omvalmomentje in de modderetappe van gisteren. Ik heb dit ruwe parcours van zeven dagen door de Appenijnen volbracht zonder ook maar één echte valpartij. Het is dat waar ik misschien nog wel het meest trots op ben als ik na 1.19u als 17e binnenkom en mijn finishersmedaille krijg omgehangen. Ik heb binnen mijn capaciteiten deze loodzware meerdaagse tot een goed einde gebracht en (ook met de dank aan de perfecte verzorging van Joan) optimaal kunnen genieten van deze soms bizarre dagen.

Want ja, ik kreeg waar ik vooraf op hoopte: een fantastisch mountainbike-avontuur. 

Bier? Is er ergens bier? Foto; The Outdoor Lab/Alyona Blagikh

Review

Uiteindelijk finish ik op de twaalfde plaats in het klassement en dat is denk ik ook precies de plek waar ik thuishoorde. Klimmend gelijkwaardig aan de paar mannen voor me, maar dalend een stuk minder. Dat geldt ook voor de gasten achter me, maar hun kon ik bergop op achterstand rijden. Het was het spelletje van de Appenninica.

Maar, zoals ik in het begin al zei: de Appenninica was veel meer dan een koers. En dat zat niet alleen in het parcours – al was dat écht wat deze meerdaagse bijzonder maakt. Hierna hou ik erover op, maar wat routeman Luca en zijn team hebben neergezet is knap. Elke etappe was klimmend en dalen veeleisend, maar nergens was het eroverheen. Ik heb stukken moeten lopen, maar meer dan 95% van de downhills was voor mij helemaal te fietsen. En dat vooral over ‘natuurlijke’ bergwandelpaden, die zeker geen mountainbikehotspots waren. Voor iedereen die van écht mountainbiken houdt, is deze mtb-wedstrijd een must do. Voor een volledig overzicht van de routes check mijn collectie op Komoot of op mijn Strava.

Ik was niet de enige die bergaf nog wel eens wat liet liggen op de concurrentie. Ex-wereldkampioen Tiago Ferreira vond het zo nu en dan ook wel gescheten als de mannen met wie hij op pad was de remmen los lieten. Hans Becking (die mede daardoor het eindklassement won) volg je ook niet zomaar op dit soort paden. Veelzijdig coureur! Foto: The Outdoor Lab

Materiaal tijdens deze meerdaagse
Een fully als mijn Specialized S-Works is ideaal op dit parcours, al reden sommige gasten me in downhills ook voorbij met een hardtail. Mijn banden waren (als altijd in meerdaagse mountainbike marathons) de Specialized Fast Track in de sterke GRID-versie. Ik zal het nu wel jinxen, maar dat zijn regelrechte toppers. Beresterk, goed rollend en meer dan voldoende grip. Mocht ik nog een keer gaan starten, dan is dat sowieso wél met een dropper-post. Dat had me elke dag minuten, minuten winst opgeleverd.

Kwaliteit
Naast het fietsen steekt deze wedstrijd ook daarbuiten uitstekend in elkaar. De organisatie van de Appenninica verkiest kwaliteit boven kwantiteit. Het maximale deelnemersaantal is 150 man en voor ongeveer duizend euro inschrijfgeld (afhankelijk van het moment van registratie) zit je de hele meerdaagse all-inclusive. Ontbijt, lunch bij de finish en avondeten is allemaal goed geregeld, slaapplekken waren ook prima. Twee dagen een hotel, twee dagen een gymzaal en twee dagen een soort gemeenschapsgebouw. Wie daar niet van is, kan ook bijbetalen voor allemaal hotel-overnachtingen, of zelf wat regelen (bijv. met een camper). Dat er nu (door Covid) maar 75 deelnemers waren, zorgde er helemaal voor dat we als deelnemers niks te kort kwamen. Het voelde soms alsof iedereen zijn eigen, persoonlijke vrijwilliger had. We werden zo goed gemonitord, dat je als je een verkeerde afslag nam, je meteen een berichtje kreeg op je telefoon. Aan de finish werden we via GPS-trackers op de voet gevolgd, toch wel een geruststellende gedachte.

Zoek en je vind me een half uurtje voor de start van de derde etappe op een van de weinig stoelen die in deze oude gymzaal te vinden was. Opbrengst van de keuze om een dag eerder eerst mijn slaapplek in orde te maken, en daarna pas mijn fiets. Foto: The Outdoor Lab/ Marius Holler

Corona
En was het allemaal een beetje coronaproof? Ja en nee. Elke dag was er een temperatuur-check en in het startvak en na de finish was een mondkapje verplicht. Al snel was de consensus dat we met de renners (het onderlinge contact tussen alle coureurs was top) in een soort van gezamenlijke bubbel zaten. Zonder onnodig contact te zoeken natuurlijk, maar wel met minder strikt gebruik van het mondkapje. De organisatie was daar wel uitermate secuur mee. Voor mijn gevoel was alleen de afterparty niet helemaal verantwoord.

Maar goed, na zeven dagen afzien en een vijf gangendiner van sterrenkwaliteit inclusief onbeperkt wijn en bier is dat misschien niet meer dan logisch. Het was, met dank aan de Belgische delegatie, in ieder geval een goede afsluiting.

In beeld

De eerste singletrack van de Appenninica MTB Stage Race. Deze twee Italiaantjes behoorden tot de achterhoede van de mannen die mij bergaf opjaagde. Ze zoefden me regelmatig tegen elkaar joelend voorbij, vaak als ik bijna beneden was. Tegen het einde was het verschil bergop gelukkig zo groot, dat ik ze niet meer veel gezien heb. Behalve op één van de laatste afdalingen. Daar brak een van de twee volgens mij zijn pols… Foto: The Outdoor Lab/Marius Holler.
De eerste keer boven de boomgrens, tijdens de tweede etappe op weg naar een kort loopstuk richting de ‘ruggengraat’. De mannen op de foto zag ik een paar honderd meter voor me rijden. Foto The Outdoor Lab/Marius Holler
Appenijnse herfstkleuren tijdens etappe drie. Het begin van 16km bijna aaneengesloten singletrack. Foto: The Outdoor Lab/Francesco Narcisi
Tijdens de koninginnerit op weg naar Bismantova Rock. Aan de acherkant lag de finish. Foto: The Outdoor Lab/Marius Holler
Dit is een trail tijdens etappe 5. Maar het had ook dag 1, 2, 3 of 4 kunnen zijn. De hoeveelheid van dit soort passages is tijdens de Appenninica is ontelbaar. Foto: The Outdoor Lab/Marius Holler.
Etappe zes was, mede door de weersomstandigheden, misschien wel het meest afwisselend. Dit is, als ik het me goed herinner, op de laatste top. Daarvoor had ik een kilometer of twintig aardig wat asfalt gehad. En reden we, volgens mij voor de enige keer in zeven dagen, door een wat groter dorp heen. Of ja, twee rotondes en ik dook weer een mistige verlaten klim op. Foto: The Outdoor Lab/Marius Holler.
Finish-locatie van de Appenninca MTB Stage Race. Voor wie in de buurt is: ga fietsen in het nabij liggende natuurgebiedje én ga eten in het restaurant. Foto: The Outdoor Lab/Michael Chiaretta.
Beppe Salerno en Milena Betocchi staan aan het hoofd van een zeer groot, toegewijd en kundig organisatieteam. Foto: The Outdoor Lab/Alyona Blagikh
Dat team werd ook ondersteund door lokale vrijwilligers. Eten was goed, en in ruime mate aanwezig. Nog nooit zoveel kaas op in één week. Foto: The Outdoor Lab/Marius Holler