Grand Raid: na 17 jaar jezelf opnieuw tegenkomen op dezelfde, gruwelijke berg

Het ziet zwart voor mijn ogen. Letterlijk. Een hoge muur van grove, donkere stenen doemt als de eindbaas van een gewelddadig computerspel voor me op. Ik sluit aan in het lint van lotgenoten, die allemaal als een stel lemmingen doorstappen tot achter de verre horizon. Daar, heel erg hoog, waar het zwart overgaat in grijze wolken, staat een nu nog piepkleine boog. Ik hoop de boog van verlossing, maar hou ook rekening met een grote afgrond waar we allemaal als makke lammetjes in zullen storten. Als een feestmaal voor de eindbaas.
Dat ik de strijd met deze gruwelijke beklimming aan ga, kan ik niet zeggen. Lichamelijk heb ik me overgegeven aan de ijle lucht en de bizarre steiltegraad. Het is dat ik per se verder wil, anders had ik al lang rechtsomkeert gemaakt. Voetje voor voetje stap ik naar boven. Hangend op mijn fiets, met mijn gezicht naar de grond. Uit respect naar de berg van bijna 3000 meter hoog die me zojuist klein heeft gekregen.
Pas de Lona.
Het is 25 augustus 2002. Een klein jaar nadat ik voor het eerst op een mountainbike heb gezeten doe ik mee aan de (dan al beruchte) Grand Raid Cristalp in het Zwitserse Wallis. Bij de Tweewielers uit Cuijk, het groepje mountainbikers waar ik door mijn broers bij ben aangesloten, is deze loodzware marathon de happening van het jaar. Het is de reden dat ik er zo vroeg bij ben: het is mijn eerste wedstrijd ooit. Ik doe die bewuste dag mee aan de korte afstand vanuit Heremence (76km/3200hm) en ondanks een paar gezonde boterhammen met leverpastei onderweg ga ik gruwelijk naar de klote. Zeker op de allerlaatste, lange klim met Pas de Lona als onsmakelijk toetje.


De boog daarboven blijkt er gelukkig een van verlossing en de door mij ingebeelde afgrond slechts het kleine broertje van de Pas (Basset de Lona, voor de kenners). Als ik na 7 uur en 36 minuten op mijn Cannondale F700 de finishtent in Grimentz inrijd weet ik ondanks mijn verkrampte armen en benen één ding zeker: dit wil ik vaker doen.
Speciaal plekje
En dat gebeurt ook. In de afgelopen zeventien jaar reed ik honderden marathons. Daarbij hield de Grand Raid altijd een speciaal plekje in mijn hart. Ik ging na die eerste keer nog drie keer terug. Een jaar later reed ik ‘m bijna twee uur sneller, weer een jaar later vond ik mezelf sterk genoeg voor de lange afstand vanuit Verbier (125km/5100hm). Dat werd een beproeving van 10 uur en 45 minuten. Opnieuw werd ik verslagen door dat vervelende zwarte Pas de Lona-monster.
In 2008 ging ik voor het laatst die kant op, om als eerste van de steeds minder actief wordende groep van De Tweewielers binnen de vijf uur te rijden vanuit Heremence. Mijn missie slaagde, al was het met slechts een half minuutje. Daarmee sloot ik die marathon voor mezelf af, maar nog een keer een echt goede ‘hele’ rijden bleef altijd op mijn bucketlist staan.
Terugkeer
Dit jaar is het moment om terug te gaan naar inmiddels de Grand Raid BCVS. Vanwege goede vorm, vanwege een goede test voor het WK. Alhoewel de groep van De Tweewielers al lang niet meer samen naar marathons gaat, is er toch nog iets in me dat de snelste tijd van die mannen wil verbreken. Daarvoor moet ik net onder de 9 uur. Omdat ik weet dat het met hoe ik er nu voor sta wel heel gek moet lopen wil ik dat niet redden, stel ik mijn doel scherper. Ik ga de strijd aan met mezelf uit 2002. Dus: onder de 7.36 uur, waarin ik toen de 76 kilometer finishte.
Als ik op de vroege zaterdagochtend (6.30 uur) van 23 augustus 2019 samen met broer Dick (hij was er in 2002 ook bij) en Bart (hij poepte toen nog in zijn broek) in het donker het startvak op zoek heb ik mijn plan om in dat doel te slagen klaar. Het is eigenlijk heel simpel: alles op eigen tempo, iets van reserve inbouwen en op die manier in ieder geval niet tegen die zwarte muur aan het einde oplopen. Of eigenlijk: die beruchte passage van 400 hoogtemeters eindelijk eens op een fatsoenlijke manier oplopen.

Oermensen
Tijdens dit soort loodzware Alpenkoersen kun je je Zwitserse klok erop gelijk zetten. Terwijl je de meest rap ogende mannen snel achter je laat, moet je tot je verrassing de strijd aan met (vaak lokale) oermensen. Ze zien er meestal niet het meest gesoigneerd uit, rijden vrijwel altijd op een ongepoetste, ietwat verouderde fiets met een nét iets te grote zadeltas en hebben nog meer dingen gemeen: ze zijn taai, sterk en gruwelijke moraalbrekers. Omdat ik in het verleden al vaker in deze gang van zaken ben gestonken heb ik me hier voor deze Grand Raid mentaal op voorbereid. Ik raak niet in paniek als ik in de openingsfase samen kom te rijden met een paar van deze types. Het helpt ook dat er ook een bekend Belgisch oermens bij zit: de rappe Ken van den Bulke, specialist in dit soort werk.
Het past ook wel in mijn planning om in iets van een groepje het ‘relatief makkelijke’ gedeelte tot aan Heremence te overleven. Met vijf man komen we boven op de Croix de Coeur, waar de opkomende zon zorgt voor een prachtige roze gloed op de bergen. Mooi, maar echt om me heen kijken kan niet vanwege een nieuwe flow-afdaling. Supergaaf en ik ga niet slecht naar beneden, maar ik verlies door een heel hoog aantal bochten wel de aansluiting. Als ik opgelucht met mijn wielen het asfalt weer aanraak neem ik mezelf voor om me af te sluiten voor de concurrentie en echt alles te rijden op de powermeter. Met mijn neus consequent in de wind vind ik al snel de juiste cadans en zonder het idee te veel te geven, haal ik op de drie volgende beklimmingen flink wat concurrenten in.

Heremence en Mandelon
Alle oermensen, inclusief Van den Bulke, moeten eraan geloven. Van een plek net in de top zeventig rij ik de top vijftig in. Eenmaal in Heremence druk ik voor het eerst op de ‘lap’ knop van mijn Sigma en ik zie dat ik ongeveer 2 uur en 50 minuten bezig ben. Dat betekent dat ik voor de ‘korte’ nog 4 uur en 46 minuten over heb, een klein kwartiertje sneller dan in 2008 dus. Dat zie ik als haalbaar, en ik zet een tijd van in de 7.20 als nieuw streven.
Ondertussen voelen de benen nog prima aan en op de klim richting Mandelon ga ik op exact hetzelfde tempo door. De mannen waarmee ik aan deze 15 kilometer lange klim begin rij ik stuk voor stuk uit mijn wiel en uit het zicht, ik haal nog een paar snelstarters in en als ik het prachtige technische pad boven (hallo rotsen) ook nog op een zeer degelijke manier afraffel is mijn moraal sky-high.

Toch gaat het niet allemaal van een leien dakje. De Grand Raid kenmerkt zich door een schitterend, bijzonder afwisselend parcours waar al je mountainbike-kwaliteiten worden aangesproken. Ik heb voor mijn doen technisch een goede dag, maar leg het op de lastige passages toch nog steeds af tegen de mannen om me heen. Mijn inspanningen bergop en goede flow op Mandelon ten spijt: een aantal van de poppetjes die ik al dacht van het bord geveegd te hebben, zie ik daardoor in het dorp Evolène niet ver achter me rijden.
En nu begint het pas
Nu is Evolene het dorp waar zelfs de meest ongelovige deelnemer aan de Grand Raid een kruisje slaat. Je hebt al 88 kilometer en 3200 hoogtemeters in de benen, maar hier begint het feest pas echt. In de laatste 37 kilometers zitten nog eens 1850 hoogtemeters verpakt, met daarbij het hiervoor al uitgebreid besproken Pas de Lona, het smerige Basset de Lona als afterburner en een halfuurse gruwel van afdaling als einde.
In mijn vorige deelnames heeft het feit dat het landschap daar zo fucking mooi is, de pijn van van deze col van de buitenaardse categorie niet echt kunnen verzachten. Sterker nog: ik vermoed dat de bewuste berg waar je overheen moet zo zwart is, omdat pure schoonheid en diepe ellende op de flanken in elkaar smelten.

Afijn, van ellende en gruwel is totaal nog geen sprake als ik begin aan de ‘opwarmer’ van deze beproeving. De klim naar Eison, waar ik in het verleden mezelf ook al ben tegenkomen, raffel ik op hetzelfde tempo als de voorgaande af en ik kan zelfs genieten van de niet lange, maar wel heerlijke singletrack-afdaling die erop volgt. Ik haal nog twee man in en ga zelfs bijna de top 40 in (al heb ik onderweg geen idee waar ik rij).
Stilvallen
Op een kort tussenstuk komen echter de eerste barstjes in de euforie. Het is een stuk warmer geworden en mijn maag begint daar wat moeite mee te hebben. Ook mijn benen beginnen wat zuurder aan te voelen. Geen paniek, zeg ik in gedachte tegen mezelf. Wat minder wattage is ingecalculeerd, gewoon doortrappen. Maar op de gravelklim naar La Vieille, het beginpunt van Pas de Lona, gaat dat gewoon doortrappen ineens niet meer. Slalom ik eerst nog soepel tussen de zwoegende, langzamere deelnemers van kortere afstanden door, niet veel later ben ik één van hen. Ik blokkeer volledig en er zit niks anders dan op mijn lichtste verzet naar boven peddelen. Eén voor één komen mijn concurrenten van achteren terug.
Ik voel de voorsprong op mijn schema van 7.36 uur als sneeuw voor de zon verdwijnen, heb het gevoel zelfs nog langzamer omhoog te kruipen dan toen.
En dan moet het zwaarste nog komen. Een veel te lange worsteling later sta ik aan de voet van Pas de Lona. En zie ik zwart voor de ogen.
Letterlijk. Een hoge muur van grove, donkere stenen doemt als de eindbaas van een gewelddadig computerspel voor me op. Ik sluit aan in het lint van lotgenoten, die allemaal als een stel lemmingen doorstappen tot achter de verre horizon. Daar, heel erg hoog, waar het zwart overgaat in grijze wolken, staat een nu nog piepkleine boog. Ik hoop de boog van verlossing, maar hou ook rekening met een grote afgrond waar we allemaal als makke lammetjes in zullen storten. Als een feestmaal voor de eindbaas.
Dat ik de strijd met deze gruwelijke beklimming aan ga, kan ik niet zeggen. Lichamelijk heb ik me overgegeven aan de ijle lucht en de bizarre steiltegraad. Het is dat ik per se verder wil, anders had ik al lang rechtsomkeert gemaakt. Voetje voor voetje stap ik naar boven. Hangend op mijn fiets, met mijn gezicht naar de grond. Uit respect naar de berg van bijna 3000 meter hoog die me zojuist klein heeft gekregen.

Maar net als in 2002 blijkt de tergend langzaam groter wordende boog er een van verlossing. Misschien nu nog wel meer dan ooit tevoren. In de afdaling naar het laatste colletje toe voel ik de kracht terug mijn lichaam invloeien, alsof ik bonuspunten krijg voor het verslaan van de eindbaas. Basset de Lona is daardoor een meevaller en het wedstrijdgevoel dat ik helemaal kwijt was komt terug. Niet met de tegenstanders om me heen, maar met mijn 18-jarige zelf. Ik ben namelijk 7.06u onderweg. Oftewel: ik heb nog een half uur om beneden te komen en mijn tijd van 17 jaar geleden te evenaren en ik reken uit dat dat kantje boord gaat worden.
Ik stort me vol overgave in de afdaling. Het eerste gedeelte over grove schotter daal ik zo steady mogelijk, omdat ik weet dat ik energie over moet houden voor het stuk vanaf de stuwdam. Met dank aan de woorden ‘Verbier’ en ‘Merci beaucoup’ jaag ik voorbij deelnemers van andere afstanden. Ik ga goed, ik ga goed, blijf ik tegen mezelf zeggen. Ik laat de fiets zoveel mogelijk lopen. Door pijn in de armen gaat dat maar in beperkte mate op het met grote keien bezaaide pad.

Ik krijg opnieuw een flashback naar 2002. Toen liet ik op het laatste snelle gravelpad uit euforie de remmen los. Niet slim, want het pad bleek veel grover dan het leek en ik ging daardoor bijna onderuit. Ik denk het zeventien jaar later een stuk beter te kunnen, maar kom opnieuw bedrogen uit: het pad is nog steeds onzichtbaar verraderlijk. Ik knijp snel weer in mijn remmen, ook omdat ik weet dat ik de strijd met mezelf nipt ga verliezen. Het maakt me niet uit: ik ben al lang blij dat ik de lange Grand Raid voor de tweede keer heb bedwongen.
Want als ik na 7 uur en 37 minuten (je kunt het vooraf niet verzinnen) op mijn Specialized S-works de finishtent in Grimentz inrijd (als 53e) weet ik ondanks mijn verkrampte armen en benen één ding zeker: deze race ga ik nooit meer doen.

Kort naschrift
Het feit dat ik de Grand Raid niet meer ga rijden, betekent niet dat ik deze race niet aanraad. Integendeel: als marathonbiker moet je deze wedstrijd een keer gereden hebben. Er zijn weinig andere races waar je zo compleet voor moet zijn als voor deze. Klimmen, dalen, omgaan met hoogte, lopen, parcourskennis, zelfkennis, duurvermogen, goed materiaal en voeding: echt alles speelt een rol.
Bij mij ging het op een hoop fronten goed, maar op een paar ook niet. Net als in de openingsetappe in de Transalp kwam ik mezelf goed tegen. Een kleine analyse leerde dat er tussen beide races best wat overeenkomsten zaten, zoals de hoogte en een groot verschil in temperatuur. Eén ding is zeker: tijdens de Grand Raid heb ik simpelweg veel te weinig gedronken. Daardoor boekte ik een minder resultaat dan mogelijk, maar leerde ik wel een wijze les voor het WK. En dat was in eerste instantie de reden dat ik aan de start stond!