Gemiste WK-kwalificatie in Tsjechië: teleurgesteld.. en toch tevreden
Je had vroeger (en waarschijnlijk nu ook nog) van die speelgoedautootjes die je opwond door ze over de vloer naar achteren te rijden. Als je ze dan losliet, schoten ze vooruit om binnen niet al te lange tijd óf tegen de muur te knallen of weer stil te vallen. Dat laatste is precies hoe ik me voel als ik in gevecht ben met mezelf in het tweede gedeelte van de UCI Marathonseries in Tsjechië. Ik val stil. Vaak. Maar omdat het m’n laatste kans is om me te kwalificeren voor het WK en ik telkens denk ‘je weet maar nooit’ trek ik mezelf keer op keer op gang op de listige klimmetjes die het parcours van de Malevil Cup rondom Jablonné v Podjestedi rijk is.
Want dat het lastig gaat worden om mezelf bij de eerste twintig te rijden – de eis van de UCI om op 25 juni mee te mogen doen aan het WK – dat weet ik dan al lang.
Waar ik hoop op een niet al te sterk deelnemersveld en ik mijn plan B (na het avontuur in Roemenië) daarom angstvallig stil houd op deze site, is in de laatste weken voor de start de lijst gegroeid van 15 naar meer dan 60 elite-coureurs, met een substantieel aantal hardrijders (zoals de mannen van het Italiaanse Willier-Force). Ik sta daarom met een modus van ‘we zien wel waar het schip strandt’ vlak achter Marc de Maar (ook al zo’n topper die zich alsnog aanmeldde) in het startvak. Al neemt mijn zelfvertrouwen iets toe als ik zie hoe hij nog voor de eerste kilometer een goed resultaat om zeep aan het helpen is met een langzaam leeglopende, tot op het bot versleten achterband.

Bij de verkenning nem ik me voor om op de startklim aan de rechterkant te gaan rijden om bij de eerste lastige bocht buitenom te kunnen rijden, maar door de zenuwen (en de afleiding van het geklungel van De Maar) vergeet ik daar rekening mee te houden: ik stel links op en krijg op de brede asfaltweg niet meer de kans naar rechts op te schuiven. Waar ik al bang voor was gebeurt: ik zit klem achter een absurd gespierde Tsjech en duik daarom pas om en nabij de vijftigste plek het eerste onverharde pad op.
Bíjna zakt de moed me dan al in de schoenen, maar binnen een paar minuten begint het er allemaal beter uit te zien. Een aantal gasten voor me schuiven onderuit in een modderpoel (het heeft in de nacht flink geregend) en ik schiet er perfect langs op. Op het eerstvolgende klimmetje draai ik de gaskraan volledig open en merk ik dat veel mannen voor me stilvallen. Vlak voor de top zie ik m’n Nederlandse concurrenten Thom Bonder en Tim Smeenge (beiden een week eerder gekwalificeerd) niet ver voor me rijden.
Ik heb een vlakke asfaltweg een paar korte graspoefjes verder aangemerkt als het eerste punt waar ik over tactiek mag na gaan denken en blijf alles geven tot ik daar ben. Ik zwem bij het opdraaien tussen twee groepen in, zie Daniel Gathof (ook geen pannenkoek) in een groepje met Smeenge een meter of vijftig voor me rijden en wring mezelf tussen mijn frame richting hun wiel.
Het is alles of niks, maar het lukt.
Nog een paar man sluiten aan als mijn hartslag weer wegzakt bij de 190 en zoals ik het nu zie rijden we met een man of twaalf achter een grote kopgroep van een man of achttien. Het kostte wat moeite, ik heb al veel energie verspeeld, maar hé: ik heb in dit sterke veld in ieder geval de top twintig nog in het zicht. Ik moet van alles wel even bijkomen en bungel daardoor wat achterin in de groep. Dom: het harmonica-effect na bochten en klimmetjes nekt me een paar keer bijna. Smeenge – ook hij heeft het lastig – helpt me een keer uitstekend door me op een snel asfaltstuk perfect terug naar de groep te rijden.


Op de eerste wat langere beklimming zit ik door een gebrek aan brutaliteit (‘ze zullen toch wel sneller zijn’) opnieuw ver van achter. Als het steiler wordt kan ik echter harder dan de mannen om me heen. Helaas heeft voor me het eerste groepje zich losgemaakt. De eerste echt lastige afdaling volgt (een prachtige, goed te rijden singletrack met wortels en rotsen) en een en ander komt samen, maar als we de eerste verzorging gepasseerd zijn (na 25km) is onze groep weer in tweeën gesplitst. Ik weet dan: áls ik hier nog top twintig wil rijden, dan moet ik naar die eerste groep.
We beginnen aan een van de lastigere beklimmingen van de dag en het standje op het randje gaat weer aan: ik weet niet wat voor wattages ik rij (m’n powermeter is net voor de start uitgevallen) maar harder kan ik niet en met Smeenge in mijn wiel (Bonder en De Maar hebben dan al pech gehad) rij ik bij mijn vluchtmakkers weg. Ook als m’n landgenoot op een vlakker stuk de boel nog eens goed op gang trekt, komen we niet dichterbij de mannen voor ons. Het wordt weer steiler en ik sta op knappen. We halen twee, drie man in maar het tempo van Smeenge word me nu echt te gortig. Ik wil niet lossen, geef alles, maar moet een paar meter laten. Het is dan dat ik in mijn achterhoofd weet dat een wonder nodig gaat zijn om hier bij de beste twintig te gaan rijden.
Dat wonder zou zo maar eens Smeenge kunnen zijn. Op de top kijkt hij achterom en houdt hij in. Ah, hij wil me op sleeptouw nemen! Wat een held! Ik nestel me in z’n wiel en zo jagen we met een paar Tsjechen richting de volgende feedzone, waar ik van verzorger Joan hoor dat we op plek 27 rijden. Een paar kleine rekensommetjes later neem ik mezelf voor om er in ieder geval in te blijven geloven én kostte wat kost niet bij deze groep te lossen.
Het is makkelijker gezegd dan gedaan.
Het tempo ligt hoog en de korte klimmetjes volgen elkaar snel op. Ik zit zo nu en dan flink tegen de verzuring aan, maar: bergop kan ik bijblijven. Dan dringt het tot me door dat het vooral de downhills gaan zijn die me vandaag gaan nekken. Ik ging uit van een relatief makkelijk parcours (gebaseerd op de door mij verkende eerste twintig kilometer), maar de afdalingen zijn lastiger dan verwacht. Zeker omdat het veel geregend heeft zijn er een paar tricky sporen en de stenen en wortels liggen er glad bij. De paar meter die ik na elke downhill dicht moet rijden kosten me te veel energie en het is een kwestie van tijd dat ik deze mannen moet laten gaan.
Het touwtje breekt na een kilometer of vijftig, na een glibberige afdaling die gevolgd wordt door een pad dat bezaaid is met wortels. Mijn vluchtmakkers verdwijnen uit het zicht.
Ik sta er alleen voor.

Het is verleidelijk om de handdoek in de ring te gooien en op een steady tempo naar de streep te rijden. Maar de ‘wat als’ gedachte houdt me tegen. Net als de gedachte dat ik me sterk voel en nog nooit zo gereden heb in zo’n sterk bezette UCI Marathonseries. En dus besluit ik mezelf maar helemaal leeg te persen.
En dat gaat niet eens zo heel slecht. Het parcours wordt zwaarder en zwaarder, met lastige vlakke paden, langere, steilere beklimmingen over gladde stenen, loopstukken en hobbelstukken over gras… maar wonder boven wonder houd ik mijn positie. Ik ben wat aan het stuivertje wisselen met een Tsjechische master (hij komt denk ik wel tien keer terug) maar word door maar één concurrent ingehaald. Zelf passeer ik echter ook nog een coureur die is stilgevallen.
Ik wind mijn wagentje keer op keer op. Blijf duwen op de pedalen, ga staan als dat nodig is, zak met mijn neus bijna op m’n stuurpen als ik weer ga zitten. Conditioneel heb ik het zwaar, maar mentaal hou ik stand en het blijven geven gaat verrassend ‘makkelijk’.
Als ik na 96 kilometer, 2200 hoogtemeters en 4 uur en 18 minuten compleet leeggereden als 26e elite-renner over de streep kom en mijn Garmin op stop zet, heb ik er daarom vrede mee dat ik me niet gekwalificeerd heb. Ja, ik baal dat ik het WK mis, maar de manier hoe ik deze race heb gereden biedt voldoende aanknopingspunten om het volgend seizoen wel te redden.
Dat ga ik in ieder geval zeker proberen!
Graag wil ik afsluiten met een bedankje richting verzorger Joan, die aanbood om mee te gaan en me op en top bijstond tijdens deze paar dagen in Tsjechië. Joan is een man van kaarten en statistieken en weet vaak meer van parcoursen en uitslagen dan de deelnemers zelf. Eén feitje constateerde ik naderhand echter zelf (al had Joan dat vast ook al gezien). Ik gaf 35 minuten toe op de winnaar. Had ik dat vorig jaar gedaan in dat deelnemersveld, was ik twaalfde geworden. Ik had mijn kansen vooraf dus goed ingeschat. Maar, zoals al vaker is gebleken: de ‘UCI-top-twintig-regel’ zorgt er vaak voor dat als een wedstrijd het ene jaar niet zo zwaar bezet is, er de volgende editie een hoop gelukzoekers (net als ik) aan de start staan. Het WK halen moet ook niet te makkelijk worden 🙂